De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 november 2024 een interessante uitspraak gedaan over de eisen die een bestuursorgaan aan de inhoud van een verstrekte machtiging mag stellen (ECLI:NL:RVS:2024:4885). De uitspraak laat zien dat bestuursorganen terughoudend moeten zijn met het ‘afwijzen’ van machtigingen omdat deze te algemeen geformuleerd zou zijn.
Juridisch kader: artikel 2:1 Awb
Op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mag eenieder zich in het contact met bestuursorganen laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. Een bestuursorgaan mag wel verlangen dat een gemachtigde een schriftelijke machtiging overlegt.
Volgens de Afdeling is het toegestaan om een machtiging in algemene bewoordingen te formuleren, zolang deze duidelijk genoeg is om de reikwijdte van de vertegenwoordigingsbevoegdheid vast te stellen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een uitspraak van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4665).
De casus
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag wilde aan de belanghebbende een boete van € 5.000 opleggen wegens overtreding van de Huisvestingswet. De gemachtigde van belanghebbende stuurde namens belanghebbende een zienswijze op 2 januari 2022, waarbij een ondertekende machtiging was gevoegd met de tekst “om zijn juridische belangen te behartigen in de ruimste zin des woord, in het bijzonder op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000”.
Toen de boete op 11 maart 2022 werd opgelegd, maakte de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar. Het college vroeg om opnieuw een machtiging te overleggen en gaf hiervoor tot 2 juni 2022 de tijd. Omdat de gemachtigde dit niet deed, verklaarde het college het bezwaar op 8 juni 2022 niet-ontvankelijk. De rechtbank onderschreef het oordeel van het college en vond dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Volgens de rechtbank was de machtiging die bij de zienswijze was gevoegd te algemeen geformuleerd en niet voldoende specifiek om ook in de bezwaarfase geldig te zijn. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het feit dat de gemachtigde geen gebruik had gemaakt van de herstelmogelijkheid, betekende dat hij geen beroep meer kon doen op de eerder overgelegde machtiging.
Het oordeel van de Afdeling
De Afdeling oordeelde in deze zaak dat de door de gemachtigde bij de zienswijze meegestuurde machtiging gewoon geldig was. Hoewel de machtiging in algemene bewoordingen was geformuleerd, was deze duidelijk genoeg om te bepalen wat de gemachtigde mocht doen. Het college had geen reden om aan de bevoegdheid van de gemachtigde te twijfelen, omdat de machtiging recent was en er geen aanwijzingen waren van misbruik of wijzigingen in de situatie.
De Afdeling oordeelt dat het college ten onrechte een nieuwe machtiging heeft gevraagd en dat het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk werd verklaard. Als er geen twijfel is over de geldigheid van de machtiging, dan blijft de machtiging gewoon geldig, ook als het bestuursorgaan vraagt om een nieuwe versie. De Afdeling vernietigt daarom de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college.
Belang voor de praktijk
Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten voor bestuursrechtprofessionals:
- Soepel toetsingskader
Zowel artikel 2:1 Awb als artikel 8:24 Awb hanteert een flexibel kader voor de inhoud van machtigingen. In algemene termen geformuleerde machtigingen zijn toegestaan, mits de bevoegdheid duidelijk afgebakend is. - Herstelverzoek
Als een bestuursorgaan twijfelt aan de machtiging, mag het een herstelverzoek doen. Maar als er eigenlijk geen reden is om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid, dan ontstaat na het onbeantwoord blijven van het herstelverzoek niet de bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.