Groot aantal zaken kan bijzondere omstandigheid zijn die een hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigt

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 5 november 2024 een interessante uitspraak gedaan over de berekening van de proceskostenvergoeding in het geval van een groot aantal zaken (ECLI:NL:CBB:2024:818).

Achtergrond

In deze zaak is de minister tijdens het beroep tegemoetgekomen aan het beroepen van belanghebbende. Belanghebbende heeft zijn beroepen ingetrokken en verzocht om de minister (op grond van art. 8:75a Awb) te veroordelen in de proceskosten. De zaak gaat daarom alleen nog maar om de vraag of, en zo ja hoeveel, proceskosten de minister aan belanghebbende moet vergoeden. Een bijzonderheid was dat in dit geval sprake was van maar liefst 31 samenhangende zaken.

Samenhangregeling kent maar ’twee smaken’

In het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) staat de zogenoemde samenhangregeling. In artikel 3 van het Bpb is het volgende bepaald:

Lid 1 Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.

Lid 2 Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

Deze regeling beoogt tegen te gaan dat onevenredig hoge vergoedingen worden toegekend, maar kent maar ’twee smaken’: voor één tot drie samenhangende zaken worden behandeld alsof het één zaak betreft en vier of meer zaken worden behandeld alsof het anderhalve zaak betreft.

Zie: onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb.

Oordeel van het CBb

Het CBb oordeelde dat de vergoeding op basis van het Bpb onvoldoende recht deed aan het aantal zaken dat in dit geval speelde. Op grond van artikel 2, lid 3, van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de standaardvergoedingen. Het College paste deze bepaling toe en bepaalde dat de minister een vergoeding moest betalen van € 100,- per zaak, in totaal € 3.100,-.

Belang voor de praktijk

Deze uitspraak toont aan dat de ‘bijzondere omstandigheden’-bepaling kan worden toegepast om te voorkomen dat de forfaitaire regeling bij grote aantallen samenhangende zaken onevenwichtig uitpakt.